2 DEURTJES UIT DE VROEGE RENAISSANCE
ca. 1520

Overgangsstijl
Rond het jaar 1500 worden in Noordwest-Europa op de panelen en deuren van laatgotische meubelen, nieuwe op de Romeinse oudheid geïnspireerde motieven geïntroduceerd.
Deze deurtjes staan technisch en wat betreft het ijzeren beslag nog geheel in de laatgotische traditie, maar hebben al vroeg renaissance versieringen met romeinse hoofden; koppen en profil in medaillons. De vrouw met modieuze renaissance hoofdbedekking, de man gehelmd als soldaat.
Overgangsstijlen ontstaan tussen alle perioden, maar gotiek en renaissance lijken haast tegenovergestelde stijlen te zijn; hoe gaan ze samen en waar komen die nieuwe thema’s vandaan?
Vanuit Italië draagt de intellectuele beweging renaissance eind 15e eeuw nieuwe vormen aan voor de meubelkunst in Noordwest-Europa. In Rome wordt bij opgravingen in ca. 1480 de villa van keizer Nero ontdekt: het Domus Aurea of gouden huis. Op de muren konden Italiaanse maar ook Nederlandse schilders met eigen ogen de onaangetaste fresco’s en versieringen uit ca. 68 na Chr. zien. In deze Romeinse muurschilderingen waren ook portretmedaillons geschilderd.
Grottesque werden de versieringen genoemd, als ‘ondergrondse’ grot-kunst.


Fontainebleau
Door de boek- en prentkunst verspreidden deze nieuwigheden zich razendsnel over Europa.
Vanaf dat moment stond een opdrachtgever voor de keuze: flamboyante gotiek (‘moderne stijl’) of vroege renaissance (‘antieke-romeinse-stijl’) Rond 1500 werkten architecten en meubelmakers vaak in beide stijlen of in een mengvorm daarvan, zoals de laat-gotische altaarkasten met vroeg- renaissance beelden.
Voor ons is het, 500 jaar later, soms moeilijk om onbevangen te begrijpen wat we eigenlijk zien.
Renaissance kunstenaars werkten in Frankrijk al in de 15e eeuw en werden door Frans I in 1530 uitgenodigd om zijn kasteel van Fontainebleau te decoreren. Maar ook zelfbewuste opdrachtgevers uit de lage adel en machtige burgerij in Noordwest-Europa zagen in de ‘antieke stijl’ een middel om uitdrukking te geven aan hun toegenomen macht.
De Nederlandse landvoogdes Margaretha van Oostenrijk liet rond 1510-1530 in Brou (Bourg-en-Bresse) haar grafkerk en tombe bouwen. De snelle bouw was tekenend voor de macht en financiële slagkracht van de landvoogdes. Aanvankelijk wilde zij iets met ‘dingen in antieke stijl’ maar besloot toch tot virtuoze late gotiek.
Gotiek bleef vaak eerste keuze voor bouwwerken die de macht van de kerk of het wereldlijk gezag moesten uitstralen en was ook veel kostbaarder dan een renaissance bouwwerk.
De deurtjes zijn gestoken in de nieuwe stijl, maar per deur nog niet symmetrisch van opzet. Het is een laatgotische vlak indeling in losstaande verdiepte velden. Het grootste rechthoekige veld heeft een kandelaar achtige verticale as van blad, met centraal daarin het medaillon en profil omgeven door krulblad en fabeldieren. Opzij daarvan nog twee kleine veldjes met mens- en dier figuren. Thema’s herhalen zich nergens identiek en de details blijven opmerkelijk verschillend.
De man en de vrouw uit de medaillons kijken elkaar aan als de deurtjes gesloten zijn. Op het medaillon van de man rusten een paar hond-vogel- achtige fantasiewezens. Het portret van de vrouw wordt omhoog gehouden door een paar kraanvogels. Links van de vrouw in de kleine veldjes, een draakje en een man. Rechts van de man zijn een vogel en een vrouw weergegeven.


Techniek en meubel
De deuren zijn verder nog versierd met laatgotische ajour gezaagde ijzeren scharnieren en slotplaten, met slingerende plant- en bladranken, vergelijkbaar met randversieringen uit middeleeuwse getijdenboeken.
Dit beslag werd vertind om oxidatie problemen tussen het ijzer en de zuren in het eiken te voorkomen (donkere vlekken in het hout rond het beslag) en was oorspronkelijk zilverachtig van kleur, maar is na 500 jaar donker geworden. Onder dit soort open gezaagd beslag werd soms een gekleurd strookje stof aangebracht waarmee een levendig effect kon worden bereikt; door de openingen in het metaal glansde een rood of blauw fluweel.
De deuren zijn niet gemaakt als een raamwerk met een paneel erin, maar ogenschijnlijk uit één eiken deel van 37.7cm hoog, 34cm breed, en 22mm dik.
Eiken kan onder invloed van de luchtvochtigheid ‘werken’ en door krimpen en uitzetten krom trekken of scheuren. Losse panelen vragen om problemen, en al gaat het maar om heel kleine deurtjes, toch zijn ze daarom niet uit één plank gemaakt maar elk uit vier kwartiers gezaagde deeltjes opgebouwd, dun geschaafd en tegen elkaar gelijmd -met voldoende bewegingsvrijheid- bij elkaar gehouden door het ijzeren beslag van het scharnier.
Het dressoir waarvan deze deurtjes de belangrijkste onderdelen waren, was een typisch laatgotische constructie: een kist met deurtjes, op hoge poten, onderaan verbonden door een vloertje. Een pronkmeubel, niet zozeer met een bergfunctie, maar meer een statussymbool en discussiestuk voor de humanistisch geschoolde elite.
Literatuur
Renaissance Gothic 1470-1540, Ethan Matt Kavaler, YALE University Press 2012.
Le Mobilier Français du Moyen Age a la Renaissance, Jaqueline Boccador, Edition d’Art Monelle Hayot 1988.


DEURTJES UIT EEN DRESSOIR
- Overgangsperiode van late gotiek naar vroege renaissance.
- ca. 1520
- Noord Frankrijk of Zuidelijke Nederlanden
- Eiken
- 33.7 cm x 37.5 cm x 2.2 cm
- 34.2 cm x 37.5 cm x 2.2 cm.